We verschoten van onszelf toen we teruglazen dat we het Arkhaaik-debuut “*dʰg̑ʰm̥tós” destijds een score van slechts 55 punten toebedeelden. Blijkbaar hadden we toen op de dag des oordeels een slechte dag want we appreciêren het album nu toch iets beter, hoewel de plaat ons nog steeds niet van onze sokken blaast. De drie individuen achter Arkhaaik zijn nochtans actief in tal van andere bands zoals Ateiggär, Kvelgeyst, Lykhaeon, Ophanim en Ungfell, allemaal leden van het Jünger Tumilon-collectief (voorheen bekend als het Helvetic Underground Committee), dat we hier doorgaans graag zien passeren.

Het debuut bestond uit drie lange tracks, doordrenkt van allerhande percussie, ritueelachtige sfeer en heftige gruizige vocalen en dat met titels en teksten in Proto-Indo-Europees. We vonden het concept toen nogal hoogdraverig overkomen en muzikaal niet helemaal goed tot uiting komen. Ook nu keren de heren met een zeer gedragen en conceptuele aanpak terug, maar de muzikale vertaling en uitvoering zijn immens verbeterd: dit is immers niet louter metalmuziek, maar een muzikaal ritueel dat geschiedenis, taal en zwaar geweld verweeft tot een intense belevenis.

Het concept van “Uihtis” (de ‘jacht’) draait volledig rond de jacht in de Bronstijd, maar Arkhaaik benadert dat idee op meerdere lagen. Enerzijds beschrijft het album letterlijk de praktische jacht zoals die in de prehistorie werd uitgevoerd: het volgen van sporen, het omsingelen van wild, het geweld van de vangst en de offers die daarmee gepaard gaan. De muziek is vaak repetitief en pulserend, bijna alsof je een rituele jacht-dans of stampende jagers om een vuur hoort. Vanuit een ritueel/mythisch standpunt wordt de jacht neergezet als heilig ritueel, waarbij de doder en de gedode samen een kosmische cyclus vormen. De teksten, wederom geschreven in gereconstrueerd Proto-Indo-Europees, evoceren dat archaïsche wereldbeeld: het doden van een dier is tegelijk een offer aan de goden en een hernieuwing van de band met de natuur. Vanuit een kosmologische invalshoek, tenslotte, fungeert de jacht als mythisch symbool: de zon die de maan jaagt, het leven dat de dood achtervolgt, de eeuwige kringloop van jager en prooi. Dit geeft het album een mythisch, bijna sacrale sfeer die verder gaat dan enkel brute death/doom metal.

In opener “Geutores suhnos” komen de jagers bijeen, bereiden ze zich voor en stemmen ze zich af op de goden en op elkaar. De track bouwt langzaam op, met repetitieve ritmes en bezwerende vocalen, alsof de cirkel van jagers zich vormt rond het vuur. Het heeft iets van een initiatierite – de luisteraar wordt letterlijk binnengetrokken in de archaïsche wereld. In “Hagrah gurres” zijn de jagers onderweg, ze volgen de sporen, omcirkelen hun doelwit. Het is de fase van spanning, focus, de adem inhouden, de adrenaline die stijgt. Muzikaal gezien vertaalt zich dat in een zwaar slepend nummer met Bölzer-achtige melodielijnen en pulserende drums die een gevoel van voorwaartse beweging weergeven alsof je mee sluipt door het woud. Hier begint de achtervolging die leidt naar “Hrkþos heshr hiagom“, de climax van de jacht: het moment van de dood, de confrontatie tussen jager en prooi. Hier komen geweld, dood en offer samen middels massieve brute vocalen die soms meer lijken op rituele kreten of dodenklanken dan op gezongen tekst. De riffs zijn log alsof je de fysieke worsteling zelf voelt. “Kerhos mehnsos” is de afsluitende rituele laag. De prooi is geveld, maar zijn dood krijgt betekenis doordat hij wordt geofferd aan de kosmos. Hier smelt de letterlijke jacht samen met de mythische: zoals de zon de maan achtervolgt, zo achtervolgt de jager de prooi, en zo keert het leven terug in de kringloop. Deze erg pakkende afsluitende track klinkt traag en ceremonieel en voelt bijna liturgisch in sfeer. Het voelt als een sluitritueel, een kosmische verankering van wat zojuist gebeurd is.

De keuze om het concept in Proto-Indo-Europees te brengen versterkt het archaïsche karakter. Het is niet bedoeld om begrepen te worden zoals moderne lyrics, maar om de luisteraar terug te voeren naar een oertijdgevoel. Muzikaal hoor je het concept zeker terug. Percussie en tribale ritmes suggereren jachtdrums of primitieve dans. De ingetogen maar tegelijkertijd barbaars elegante benadering van drummer/percussionist Voidgaunt sluit dan ook perfect aan bij de meditatieve, maar toch aanstekelijke en ongelooflijk zware sound van de vier epische nummers met een double digit speelduur. De gevarieerde vocalen van bassist Fauth Temenkeel en gitarist Karapan Darvish klinken als roepen, kreunen of rituele bezweringen en de gitaar- en baslijnen bewegen langzaam maar onafwendbaar, alsof je de jachtstocht zelf meemaakt: de spanning, de achtervolging, de climax van de kill.

Uihtis” voelt dan ook meer als een atavistisch ritueel aan dan een conventioneel album: de luisteraar wordt in een prehistorisch jachtlandschap getrokken waar natuur, mens en kosmos in één gewelddadige maar ook heilige daad samensmelten. Qua sfeer en originaliteit komt Arkhaaik nu heel wat beter voor de dag dan met het debuut dat nog wat focus miste, hoewel sommige stukken nog steeds wat langdradig zijn uitgevallen. Als je geïnteresseerd bent in muziek die grenzen verlegt en archaïsme en ritueel combineert, is dit absoluut een band om te volgen.

JOKKE: 82/100

Arkhaaik – Uihtis (Eisenwald 2025)
1. Geutores suhnos
2. Hagrah gurres
3. Hrkþos heshr hiagom
4. Kerhos mehnsos